-
1 usurper
usurper [uuzuurpee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zich onrechtmatig toe-eigenen ⇒ zich aanmatigen, overweldigenv2) overwoekeren -
2 attenter
attenter (à) [aatãtee]〈 werkwoord〉1 een aanslag plegen (op) ⇒ zich vergrijpen (aan), inbreuk maken (op)♦voorbeelden:attenter à la vie de qn. • iemand naar het leven staan -
3 empiéter
empiéter (sur) [ãpjeetee]〈 werkwoord〉
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский